De peuter krijst in de ashram.
Hij spreekt drie talen maar zijn krijsen is universeel. Toch begrijpt niemand wat hij bedoelt. Dat de peuter krijst midden in de ashram vind ik alweer een wonder op zichzelf. Het is duaal. Want op een plek van stilte lijkt krijsen niet op zijn plaats. En het is het leven. Want op een plek van liefde mag dan juist gekrijst worden.
De ochtend na onze aankomst krijste de peuter heel hard in het eetgedeelte van de ashram en hij krijste het ontbijt volledig uit elkaar. Ik dacht: “Waarom krijst die peuter zo hard?” Ik fronste ook mijn wenkbrauwen en ik begon mij te ergeren. Aan de peuter die mijn yoga-retraite aan gort krijste. Aan de moeder die er ogenschijnlijk niets mee leek te doen. Behalve hem dan een beetje over zijn bol aaien en hem op haar heup zetten. Het zag er niet overtuigend uit en ze leek zichzelf een beetje buiten de situatie te plaatsen. In haar ogen de blik van iemand die liever ergens anders is. Alsof ze is losgekoppeld van haar kind en van ons. Verbinding verbroken.
‘sMiddags krijste de peuter recht voor de deur van de yogaruimte waar wij onze meditaties hielden. Het ging er hard aan toe. We konden onze eigen mantra’s niet meer horen; die van hem was van groter gewicht. Er werd zelfs met een deur geslagen en er viel iets rinkelends om. Vanuit de meditatie tackel ik een opkomend oordeel. Er komt iets los in mij.
Thuis krijsen de katten en rammelt de postbode aan mijn brievenbus als ik op mijn yogamat zit. Hier jankt een peuter. Ik voel een verrassend verfrissende mildheid bij mijzelf opkomen die stevig en aards aanvoelt.
Naderhand tref ik twee meditatiegenoten op de gang aan. Ze drinken daar staande hun thee. De ene is Vlaams en tweetalig en de ander heeft een bril en een leuk hoofd. Ze fluisteren over de peuter die krijst. Alweer.
“Je mag er eigenlijk niet over oordelen,” zegt de tweetalige.
“Dat gaat de hele tijd al zo,” vult de leuke bril aan. We worstelen er duidelijk mee. We vinden er van alles van maar realiseren ons ook dat we er eigenlijk niks over weten en dus niet goed kunnen vaststellen welk verband we proberen te leggen.
Ik zeg: “Vanochtend ergerde ik mij er heel erg aan. Nu denk ik: de peuter krijst in de ashram en jullie drinken thee op de gang. Het is wat het is.”
Ik hoor het mijzelf zeggen. En ik voel het ook.
Dit is nieuw voor mij.
Naderhand hebben we een maaltijd in stilte. Behalve de peuter.
Er rollen stille, glanzende tranen over de wangen van zijn moeder. Ze kijkt nergens meer naar. Haar hart wil liever ergens anders zijn. Iemand van de ashram neemt haar huilende zoontje mee. Hij schreeuwt om zijn mama. Het is hartverscheurend. Ze eet haar eten. Werktuigelijk. Van binnen stormt het vast. De stilte zoemt zacht.
Ik kijk.
Wat weten we van haar? Of van haar peuter? Ik weet niet wat er aan de hand is en eigenlijk doet dat er ook niet toe. Haar verdriet raakt hard en is herkenbaar. Dit is wat mij met haar verbindt.
We hebben het allemaal al eens meegemaakt. Maakt de oorzaak dan iets uit?
Ik peins dat ik naar haar toe zou willen gaan en haar een knuffel zou willen geven, zou willen zeggen dat ik zie dat ze verdriet heeft maar dat ik ook liefde heb gezien. Als ze over het bezwete hoofdje van haar kind aait en het tegen zich aandrukt. Soms is het maar net zoals je het bekijkt.
Toch doe ik dat niet. Omdat ik vermoed dat dit meer mijn behoefte is dan de hare. En dan is het bemoeizucht. Op zijn best. En daar zit niemand op te wachten.
Ik ga wandelen.
Als ik terugkom, voetbalt de peuter voor de ashram met de leuke bril. Hij verstaat geen bal van wat de peuter roept. Kennelijk is dat ook niet nodig als je aan het voetballen bent. De peuter schatert. Er is zonlicht terwijl er regen voorspelt was. Er heerst harmonie en er fluit een vogel.
Alles valt samen in dit moment. De peuter verbindt het alles en ons allemaal.
Zijn moeder vertelt mij dat ze vanmiddag bijna weg was gegaan. Vanwege het -tussen aanhalingstekens- humeur van haar zoontje. Bijna. Ze glimlacht er steels bij en de zon pinkelt als een flonkerende knipoog van de natuur in de regendruppels op het gras.
Ik zeg dat ik blij ben dat ze gebleven is.
Voor haar. En voor hen samen.
’s Avonds zitten ze met z’n tweetjes tegen de muur van de grote meditatieruimte. De peuter leunt vredig tegen zijn moeder aan. Wij zingen mantra’s. In het Sanskriet. Waar ik ook geen bal van begrijp maar het voelt als thuiskomen. De peuter luistert met heel zijn lichaam. Zijn ogen glanzen en zijn hele lijfje is in volmaakte, heldere rust. Zijn moeder ziet er ontspannen uit en haar gezicht drukt uit dat ze precies is waar ze wil zijn. Het is magisch om te zien en prachtig om te voelen.
Ik ben blij dat hij er is.
En dat hij langskwam op ons pad. Of wij op het zijne.
Wij zijn verbonden.