Ik heb een Buuf. En Buuf mankeert van alles. Ze heeft morfine pleisters en elk seizoen een andere kleur haar en volwassen dochters die ook nog eens alleen maar kwaad zijn. Ze heeft al drie keer een infarct gehad, chronische pijnen en een panterlegging die eigenlijk twee maten te klein is.
Er wappert permanent een rookpluim om haar hoofd, afkomstig van de brandende stengel tussen haar lippen. Buuf kan roken en eten en praten en een frikadel frituren tegelijkertijd en ook nog eens met de hogedrukspuit haar achtertuin hondendrollenvrij spuiten, een paar kleinkinderen opvoeden en schelden op de woningbouwvereniging.
Als de krokussen hun kopjes tonen, slaat de achterdeur bij Buuf open en liggen wij minstens vier
dagen naar adem te snakken in de vintage rook van Buuf’s zelfgedraaide wintersjekkies. Als dat ons niet naar binnen jaagt, doet haar hondje het wel. Die past in je handtas maar het zijn tanden met mormel eromheen en een serieus agressieregulatieprobleem. Net zoals haar dochters, overigens. En kleinkinderen. Ze heeft er negen, sterk variërend in leeftijd, vaders en ontwikkeling. En in de zomer verzamelt de hele clan, inclusief de vijf vaders, zich op de zes vierkante meter die onze achtertuinen groot zijn. Soms komt de politie dan ook, maar agent Arie, best toffe gast, is bang voor Hondje van Buuf. Dus als hij komt hebben wij de overlast, want dan moet Hondje naar
buiten.
Buuf is ook levenslang lid van allerlei zorgconstructies. Dat komt doordat er altijd wel een (klein)kind te dik, te stout, te opvallend, te afvallend, te actief of te passief is, niet goed voor zichzelf zorgt of juist te veel van zich afslaat. Soms moet Buuf dan heel hard huilen.
Liefst midden in de nacht, als iedereen eindelijk weg is en de frituur leeg. Haar gehuil klinkt als verlaten zijn. Dan ziet ze het allemaal niet meer zitten en wordt ze getroost door het kleinkind dat dan toevallig bij haar in huis woont.
Het is dat of een pleeggezin.
“En dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen” zegt Buuf. Want zij verlaat haar kleinkinderen niet.
Ik heb een ambivalente verhouding met Buuf. Haar leven is als een film. Maar dan erger. En er zit ook geen pauzeknop of een doorspoel mogelijkheid op. Omdat ik nogal erg dicht op haar woon, ben ik participerend toeschouwer tegen wil en dank. Buuf struikelt en schuifelt op pure wilskracht door haar leven. Ze zal ten onder gaan aan de zorg maar ze zal nooit nee kunnen zeggen. Ze zal nooit weten wat het is om keuzes te kunnen of te mogen maken, grenzen te mogen stellen. Zij is de spil waar iedereen en alles binnen haar gemeenschap om draait en tevens de zwakste schakel.
Onze huizen zijn klein en de muren zijn dun. Net zoals soms mijn verdraagzaamheid, begrip, geduld en medeleven als de clan weer eens massaal ontploft. Onze tuinen worden gescheiden door een simpele schutting en een poortdeur met brede tralies. Daar kan ik heel makkelijk mijn hand doorheen steken en een praatje door maken. Soms doet Buuf de poort open en staan we met elkaar in een fijn voorjaarszonnetje.
Even op pauze.
Deze column was de laatste column voor de laatste Het Zoet; een kwartaalblad dat eind 2017 ophield te bestaan. Buuf en ik gaan echter gewoon door.