Of eigenlijk een hymne. Een hulde en een eerbetoon. Een loflied. Of eerbewijs en hommage.
Dit is een lofzang en een kantiek. Dit is een canticum en paen.
De aubade aan de aubade.
In de twaalfde eeuw, wanneer twee geliefden bij het vallen van de avond wegslopen en hun minne-nacht tegemoet gingen, werd de dageraad met spijt en verdriet ontvangen. Het betekende een nieuwe dag en een einde van de wonderlijke nacht. De magie, de tijdloosheid, het vacuüm van de liefde, de steelse duisternis en zachte nachtgloed waarin alle vorm versmelt en alles zich concentreert op dit ene, hier en nu. Deze plek, dit stukje huid, deze ene fluistering, de stilte die zucht en de duisternis die de tijd bezegelt.
Voor een ogenblik.
Aube betekent vroege ochtendschemering. Dat moment waarop de nacht zijn velours lijkt te verliezen en een grijze donkerte de laatste sterren versluiert. Het is bijna als het kosmische getij; alles houdt zijn adem in, voor een moment. De nacht trekt zich terug met een inademing, de dag laat nog even op zich wachten. Wat slaapt wordt nu wakker, wat wakker was, legt zich ten ruste. De eerst wind minnestreelt geluidloos met kleine vingers de blaadjes en het gras. Dan opent zich de ochtend en op de uitademing begint de eerste vogel te zingen. Zwart wordt blauw, wordt bleek wordt roze en geel. Schaduwen trekken zich terug, dauw ontspringt.
Het moment van lichter donker. Vormen worden vast. Wollig blijkt staketsel, rond blijkt nat en kil, bedekt raakt uitgepeld.
Nog even, fluisteren haar lippen in zijn hals. Maar haar stem klinkt al schurend. Hij houdt haar vast en ruikt de geuren van de nacht vervliegen in haar haren. Alles begint zichtbaar te worden. De nacht laat hen los en trekt zich terug, stroomt terug, balt zich samen in de aarde, laat de warmte gaan en staat het licht toe de lucht te bollen en op te klappen als lakens in de bries.
En wat eerder nog, verhuld in duisternis, opwindend en lief voelde, poëtisch en diep luisterde, klinkt nu hard en schel en voelt als schaamte in een naakte wind.
De softfocus verdampt en blauwe kringen onder holle ogen worden zichtbaar. Zijn haar is stug, zijn adem ranst. Zij blijkt een felle pukkel op haar kin te hebben, uitgelopen mascara en rode uitslag op haar wangen. Ineens is het koud. Van slapen en rusten nu is geen sprake meer.
Kijk, de zon strekt haar stralen in een eerste groet. Het licht, plotseling hard, onthult wat eerder verborgen had moeten zijn, ontneemt elke illusie haar kleed en laat verwachtingen gestript en bloot achter. Een vogelkoor vergezelt hen beiden naar de uitgang.
De nieuwe dag is begonnen. De rest is een herinnering.