De laatste kilometers verliepen traag. Marcel nam een verkeerde afslag en we zaten vast achter een amechtig puffende en stinkende tractor.
”Landweggetjes,” zei mijn lief, ”het lijkt hier allemaal zo op elkaar!”
Toch waren we hier al vele malen geweest. Hoog in de zomer, nadat de zonnebloemen gebloeid hadden en de velden er droog en geel bij lagen. Een wolkenloze blauwe lucht overspande de kleurschakeringen aan grijs, vaalgroen, uitgeslagen bruin en stoffig wit. Platanen, stenen, gaten in het asfalt, cicaden en lavendel. Uit meer bestond dit land niet en het was meer dan voldoende.
”Heet!” klaagden de kinderen.
Maar het was een droge hitte. Je kon het bijna proeven; tijm, leem en laurier in de wind.
”Daar is het!” wees Marga. Ze draaide het raam open en stak haar hoofd naar buiten. De zon blikkerde op haar lichte haren, haar stem schalde boven het geluid van de rijwind uit. Er waaide een warme vlaag land naar binnen. Marcel legde zijn hand op mijn been.
Ik kon niet anders dan glimlachen.
Het huis leek veranderd. Nauwelijks waarneembaar maar het voelde anders. De donkere koelte van het steen rook naar brak water. Er was meer stof dan normaal. Onze voetstappen, stemmen en het leven wat we mee naar binnen namen, klonk allemaal een beetje doffer.
”Ze verhuren het toch regelmatig?” merkte Marcel op, ”vreemd… zelfs de koelkast is ontkoppeld.” Ik hoorde wat hij zei maar dwaalde via de gang naar de ruime voorkamer, de hal in, de trap op naar boven. Het was donker daar. De deuren waren gesloten, de luiken voor de ramen.
Ik opende de eerste slaapkamer. Spinrag in de hoeken. Het bed leeg. Stof op de vloer.
”Zo was het eerder echt niet,” zei Marcel achter mij. Hij kuste mij zacht in mijn nek. Ik sloot mijn ogen en leunde tegen hem aan. De reis was lang geweest. Ik had het warm en ik was moe.
We openden de luiken. Ze piepten en kraakten maar het zonlicht stroomde binnen in lange, diepgele banen. Ik ontsloot de ramen. Liet de zomer binnen, in elke kamer. Ik weigerde te zien dat er op de bedden van de kinderen alleen maar heel dunne, gevlekte matrassen lagen, dat de kasten leeg waren, geen linnengoed. Niets in de badkamer behalve de verweerde spiegel, roestplekken in de wasbak en ingedroogde kalkresten in de douche.
”We hebben licht!” riep Marcel van beneden. Marga en Thomas renden rond, de dubbele voordeur stond open. Ik had zelf lakens ingepakt. Het zou allemaal goed komen. We sjouwden onze bagage uit de auto en warmden de soep op die we mee hadden genomen.
We waren hier. Met ons vieren. Dat was het belangrijkste.
”Morgen doen we boodschappen,” stelde ik voor.
We zaten buiten op het terras. De schaduw van de avond kroop paars dichterbij. De tuin was verwaarloosd, veel dode, uitgedroogde planten. Hard gras, het zwembad een lege betonnen kuil waar het onkruid zich tussen voegen en barsten door perste. Het terras vervuild, mos op de stenen.
Marga was diep teleurgesteld.
”Eerst konden we altijd zo lekker zwemmen!” riep ze.
”Dit is wel triest, ja,” zei Marcel, ”wist jij dit?”
Ik schudde mijn hoofd. Ik had de sleutel opgevraagd, de huur overgemaakt, zoals altijd en de periode afgesproken. Misschien had ik een mailtje van de verhuurder over het hoofd gezien. Ik was zo druk geweest, de weken voorafgaand aan de vakantie.
”Het komt wel goed,” zei ik, dit keer hardop, ”het is hier zo mooi.”
”Het is verwaarloosd, Brigitta, alsof er sinds een jaar niemand meer geweest is.”
Marcel dronk uit zijn flesje bier. Lauw uit onze koelbox. Marga pruilde. Thomas peuterde aan een korstje op zijn knie.
”Laten we een stukje gaan lopen,” zei Marcel. Hij stond plotseling kwiek op. Marga sprong overeind.
”Gaan we naar het riviertje, papa? Kijken of we daar onze dam nog zien?”
”Welja, vooruit maar. Ga jij mee, lief?”
Ik schudde mijn hoofd.
”Gaan jullie maar. Ik ruim hier even op en ik wil douchen. Kom je niet te laat terug? Het is al bijna donker…”
Marcel keek mij aan. Zijn hand tegen mijn wang. Zijn blik warm en zacht. Zomer en zon. Licht en liefde. Hij kuste mij zacht en ik kon niet anders dan glimlachen.
”We zijn zo weer terug,” zei hij, ”kwartiertje.”
Ik keek ze na. Marcel met Thomas aan de hand. Marga huppelend voor hen uit. Haar lange staart zwaaide in de schemering, de laatste zonnestralen wierpen gouden en rode schitteringen voor hun voeten, schaduwen van door de wind bewogen bladeren op het pad.
Mijn hart zwol een beetje op.
Marcel wees iets aan, Thomas stond even stil om iets te bekijken. Daarna, vlak voordat struiken en lage boompjes hen aan mijn zicht onttrokken, draaiden ze zich nog even om. Zwaaiend.
Marcel wierp een kushand.
Ik dacht dat ik Marga hoorde roepen: ”Dag mama!”
Ik stak mijn hand op en kon niet anders dan glimlachen.
Tijd verstreek. Ik pakte een koffer uit, douchte onder een roestbruin en lauw straaltje water, poetste mijn tanden. In de keuken zocht ik naar een glas. En wijn. Het proefde zuur maar ik dacht dat het wel zou volstaan.
Ik zat op het terras. Zag de avond vallen. Donker fluweel, schaduwen die zich verdiepten, stilte die kwam en een hemel vol met flonkerende sterren.
De duisternis in het huis verdichtte zich en omspande de stilte. Geen krekels meer, geen wind.
Ik weet niet hoe lang ik daar gezeten heb. Het kan een nacht zijn geweest. Of vier. Een maand, een jaar…
Na een tijdje kwamen er mensen.
Ik kende ze niet. Hun gezichten kwamen mij vreemd voor. Twee van hen droegen een zachtblauw uniform en een medicijnkoffer. Achter hen aan twee volwassenen met kringen onder hun ogen en de vermoeide blik van reizigers die eindelijk aan zijn gekomen. De vrouw leek een jaar of veertig, de man iets jonger. Ze bogen zich over mij heen. De vrouw huilde geluidloos. De man hielp mij overeind. Hij leek wel wat op Marcel.
”Ga je mee?” vroeg hij zacht, vriendelijk bijna.
De wind duwde zacht mijn slappe grijze haar rond mijn hals. Ik zag dat ik een nachthemd aan had en misschien ook in mijn broek had geplast. Het voelde ruw en nat tussen mijn benen.
Ik vouwde zijn hand los van mijn pols. Zacht maar zeker.
”Dat gaat niet,” zei ik, ”ik wacht op mijn man en kinderen. Ze komen zo.”
Ik kon niet anders dan glimlachen. Wendde mijn gezicht af en wachtte op wat ging komen.