Jarenlang beheerste zij ons leven. Het was op z’n best een diep innige band die we met elkaar hadden en op z’n slechtst een gijzeling waarbij zij de gijzelnemer was. Ze deed dat heel subtiel. Ze sprak nooit. Ik heb haar tenminste nooit iets horen zeggen. Ze keek alleen maar. En haar houding, die sprak boekdelen. Cynisch hing ze over de bank gedrapeerd; ‘Kijk mij eens, het doet me niks’ maar je voelde dat ze aandacht wilde. Of ze verstopte zich. Daar was ze heel goed in. En wij dan met ons allen als gekken naar haar zoeken. In paniek! Radeloos, soms. Ze was toch ook maar zo klein en hulpeloos… En dan vonden we haar, ergens. Op een onbenullige plek waar we al honderd keer aan voorbij gegaan waren. Een enkele keer werd ze door iemand thuis gebracht. En heel soms hadden we het niet eens in de gaten gehad dat ze weg was. Haar terugkeer was daardoor een nog grotere schok. Ik meen mij te herinneren dat er dan een vaag soort lachje om haar dunne lippen lag. ‘Net goed’.
Ze ging ook overal mee naar toe. Gevraagd en ongevraagd. Dook ze plotseling op; ‘Tadaa’! Wij keken elkaar verbaasd en met opgetrokken wenkbrauwen aan; “Wist jij…?” Soms zeiden we er iets van. Dan wilden we zonder haar en moest ze verplicht in de auto op ons wachten. Dat deed ze dan ook braaf. Ze wist dat we terug zouden komen en haar weer mee naar huis zouden nemen. Altijd. Ze hoorde bij ons.
Nu is ze weg. Vertrokken. Verdwenen. Die ochtend, dat het gebeurde, heb ik haar nog gezien. Ze was in de kamer en keek tv. Ik bracht iets naar boven en daarna ben ik boodschappen gaan doen. Of iets onbenulligs. Onwetend van het onheil dat zich al voltrokken had. ’s Middags, pas laat, ontdekten we haar afwezigheid. En het voelde anders dan anders. Dit keer. Niemand bracht haar terug. Ze was niet te vinden op de onlogische plekken en ook niet op haar favoriete plekken. Ze was weg. We weten niet wanneer ze terugkomt. Misschien moeten we nog harder zoeken maar is het vaak niet zo, dat hoe harder je zoekt, hoe verder weg je raakt?
We hanteren haar afwezigheid met opeengeklemde kaken. We zwijgen om haar leegte heen en doen maar net alsof ze even op vakantie is. Misschien, ja. We zoeken naar vervanging maar alles wat we vinden is de bevestiging dat er geen een was zoals zij. Dan maar zonder haar. Met niets.
Onze dochter slaat zich er tragisch moedig doorheen. ”Ik ben al bijna 5.” zegt ze, “ik kan dit.” Maar in haar slaap zoekt haar handje naar de vertrouwde plooien en het zachte lijfje van Tuttepop…