Op een druilerige dinsdagochtend rond de klok van elf, rijdt er een donkerrode Peugeot 405 break met dakrails de straat in. Het valt meteen op. De straat is relatief smal en elke auto die voorbij komt, schampt de huiskamers. Vooral als de auto zich wat onzeker over de weg beweegt. Je ziet het hoofd van de bestuurder ingespannen naar links turen en ondertussen proberen zijn roer recht te houden. De snelheid houdt het midden tussen net niet stapvoets en dertig is snel genoeg. De auto stopt voor een huis en tracht luchtigjes in te parkeren. Je ziet dat ’luchtigjes’ aan de manier waarop de bestuurder met de achteruitrijlichten speelt en aan het wiel zwengelt. Het lukt allemaal net niet. De auto staat minsten 50 cm scheef naast de stoep. Even houdt alles de adem in. Maar dan doven de lichten en houdt het geronk op.
Het hoofd achter het stuur zakt in. En je weet al wat er gaat gebeuren nog voordat je het gezien hebt. Dat komt omdat je er ooit zelf een was.
Nu wordt er eerst wat gerommeld in onzichtbare papieren. Telefoon wordt opgeborgen, de tas op de passagiersstoel wordt opengeklapt. Er wordt op het horloge gekeken. Als men te vroeg is, bestudeert men de papieren nog wat langer. Misschien eet men een appel of een boterham met biologische stroop of pitjeskaas. Als men op tijd is, bergt men alles op in de tas en controleert men of alle gegevens goed in het hoofd zitten.
Er wordt een snelle, vorsende blik naar buiten geworpen.
Huisnummer? Welk huis is het? Val ik op? Word ik al gezien?
Dan de auto uit. Opnieuw even snel een omgevingscheck terwijl de auto op slot geklikt wordt. Ondertussen net doen alsof je je niet bewust bent van het feit dat je hier bent en dat iedereen aan je kan zien dat je er wel bent en dat je hier niet op bezoek komt maar op Huisbezoek.
De buitenlander is gearriveerd. Niemand die het wist totdat hij kwam. Het is te merken aan zijn onhandige pogingen om net te doen alsof hij hier altijd al komt. Het houdt het midden tussen schaamte en morele verplichting. Je krijgt zin om iets absurds te doen. De deur open te rukken en te vragen: ”Hoe vindt u dat het met u gaat?” Je weet zeker dat hij dat niet verwacht. Je ziet het aan zijn casual kleding waarin achteloze desinteresse zorgvuldig gestyled is. De drie meter die hij moet overbruggen, fluit hij zelfs eventjes. Zijn tas -die eeuwige tas vol met vermoedde rapporten, verslagen en adreslijsten en soms een notebook- zwaait hij geruststellend over zijn strakgetrokken schouder.
Hij loopt het pad op, stapt over het winkelwagentje en belt aan.
De bel doet het niet. Al heel lang niet. Toch belt hij aan.
Buuf schiet de achtertuin in. Door de muur heen hoor ik haar hoesten, een deur piepen en de hond aanslaan in de tuin.
De man kijkt quasi verontrust op zijn horloge en dan nadrukkelijk om zich heen. Heeft hij zich in de tijd vergist? Is er niemand thuis? Hij belt nog eens en doet een stap naar achteren om omhoog te kijken. De ramen zitten potdicht. Net als de gordijnen.
Hij doet een stap opzij en kijkt door het raam van de woonkamer. Stroken mist en flarden shagdamp benemen hem het zicht op de achtertuin.
Buuf begiet achter haar uitgebouwde keukenblok een groene grasspriet met de aandacht en concentratie waar een zenmeester jaloers op kan zijn. Ze fluit zachtjes een wijsje. Zelfs haar hond kwispelt aandachtig en houdt voor een keer zijn bek.
Voor op straat loopt de man terug naar zijn Peugeot. Zijn stappen zijn sneller en zijn bewegingen neigen naar een vreemde opluchting. Hij gooit zijn tas in de auto, kwakt het portier dicht en start de motor. Hij werpt nog een blik naar buiten en rijdt dan, zonder omkijken weg.
Om de hoek zal hij stoppen. Zijn tomtom aanzetten en een aantekening maken in zijn contactjournaal.
”Langs gegaan. Aangebeld. Op het raam geklopt. Bewoners niet thuis. Briefje sturen.”
Buuf draait een sjekkie. Ze glimlacht half maar alleen met haar mond.
Haar handen trillen.
Zo. Die zien we voorlopig niet meer.