Er wordt heel hard geschreeuwd.
En ook met deuren geslagen. Niet één keer maar een paar keer achter elkaar. Daarna klinkt er een hoop gestamp. En nog meer geloei en wat gescheld. En er wordt ergens tegenaan geslagen.
De muren en vloeren in onze huizen zijn maar dun. Je hoort eigenlijk elk kuchje en kraakje als je er goed op gaat letten. Wij weten precies wanneer onze buuf naar haar favoriete programma kijkt. Dat weet ze ook van ons. We weten het van elkaar als we op de wc zitten, koken, bezoek hebben, slapen of andere dingen doen waarvan je je normaal gesproken alleen op de camping heel erg bewust bent (dat laatste gunnen wij onze buuf enorm maar dat stadium lijkt ze helaas tien jaar geleden al gepasseerd te zijn.)
Wij zijn er na al die jaren heel goed in geworden om vooral selectief te luisteren.
We kunnen uitfilteren wat we niet willen horen, ook al moeten we het wel aanhoren. Het is een soort van yoga voor de oren; je neemt het wel waar maar je laat het zijn zoals het is en het beïnvloedt onze gedachten, gemoedstoestand en ons welzijn niet.
In theorie dan.
In het echt raken we er toch nog wel eens door van slag. Soms merken we pas na afloop hoe heftig het was. Als de storm is gaan liggen en de rust weer terugkomt. Dan zijn we bekaf. Of beginnen we zelf aan een verlaat geprojecteerde ruzie om de spanning kwijt te raken.
Soms zitten we alleen maar heel stil en houden we elkaar maar zo’n beetje in de gaten. Het is moeilijk als we niet precies meer weten aan welke kant van de muur we ons eigenlijk bevinden en we er verder ook niet zo heel veel aan kunnen doen. Behalve dan het uitzitten en wachten tot het over is.
Het gebeurt gelukkig niet meer zo vaak, er is inmiddels het één en ander veranderd. Maar het zijn wel de momenten waarop we plotseling onderuit gehaald worden door een realiteit die we bijna waren vergeten. Bijna.
Dat ons kind in een marginaal voorspelbare wereld leeft; vanuit hem gezien dan.
Want zo lang het allemaal loopt en wel voorspelbaar is, zolang school voortkabbelt en er geen druk is, zo lang de favoriete broek maar opgevouwen in de kast ligt en de pindakaas elke week wordt aangevuld, zo lang alles het blijft doen zoals verwacht en gewenst, is er niet zoveel aan de hand. Maar dan komt de kink in de kabel. Wij noemen dat het leven. Voor hem is het een ramp.
Een mobiel met een barst in het glas, een niet aangekondigde update op de playstation, een opdracht die vergeten was, een pinpas die het ineens niet meer doet. Een deadline die niet meer te halen is en twee brieven met aanmaningen en waarschuwingen die je niet begrijpt.
Allemaal tegelijk.
De realiteit slaat in als een bom. Onontkoombaar en met een kort maar groot en heftig geweld. En de muren zijn dun, het hek is laag en het is niet altijd negatief als je niet aan je buren hoeft te denken; die weten namelijk heel goed hoe het is. Als we dan gaan, dan gaan we hier met ons allen.
Geloei, gescheld en hard gejank. Praten en redeneren helpt nu niet; de chaos is compleet. Eerst zal alles moeten uitwoeden. Er valt iets stuk. Een deurkruk die afgebroken wordt of een beetje pleisterwerk van het plafond. Een trilling door de muur.
De kunst is om het langs ons heen te laten glijden; er is niets persoonlijks of instrumenteels aan. Het is vooral onmacht en verdwaald raken in onbegrensde emotie die alle kanten opgaat. We leven het allemaal mee. Het is een kleine wereld hier en schaamte, schande en schuld zijn hier sleets geraakte begrippen En soms is dat een goed ding.
De volgende ochtend kom ik Buuf tegen.
Ze rommelt wat in haar voortuin. Ze heeft bloemen geplant. Heel vrolijk geel en paars en rood tussen haar stoeptegels. Het voelt als hoop en zonneschijn.
“Gaat het weer met hem?” Vraagt ze aan mij met een hoofdknik naar binnen, “het ging er zo op, bij jullie gisteren.”
Ik voel ruimte en lucht, glimlach en stap naar voren voor een praatje.